Een meter of dertig voor ons kwam een wervelende wolk naar beneden. En nee dit is geen bijbelse vertelling, het was een kluwen van kraaien met in het midden daarvan een buizerd. Ons Diefke liep natuurlijk vooruit en die kluwen zou zo’n beetje voor zijn neus gaan landen.

Met een stoere grauw, halve blaf sprong hij naar voren. Toen de rook was opgetrokken waren kraaien en buizerd weg. Op de grond lag een kraaienkind wat de buizerd in zijn schrik losgelaten had. Hij deed het nog. Z'n oogjes knipperend alsof hij zich nog afvroeg wat hem nu toch overkomen was. Zo op het zicht had het geen schade geleden, maar veel puf zat er niet meer in.
Ik besloot hem mee te nemen en installeerde hem in een leegstaande bench, gaf hem tot verontwaardiging van Diever hapjes uit zijn Cesar traktatie. Het beest at en scheet.
Intussen werd het zigeunertje in me wakker wat ons al zag rijden, Ocho, Diever, en het kraaienkind op mijn schouder. Het gezelschap werd in mijn hoofd nog bonter dan het al is.

Tot opluchting van mijn man was het kraaienkind al uitgevlogen en te oud om nog tam te worden. Toen bleek dat het alleen maar van de schrik hoefde te bekomen begon ik mij schuldig te voelen. Er was daar ergens een familie waar hij bij hoorde.
Na een nachtje asiel bracht ik het daarom terug naar de plek waar de buizerd het had laten vallen. Ik kneep het eens goed. “Aaargkkr”: zei het beest en ik zette het voorzichtig op een beschutte tak. Ogenblikkelijk reageerde er een familielid op de kreet van het kraaienkind. En er landde al snel een kraai die net als ik de dag er voor eerst maar eens controleerde of hij het nog echt deed. Daarna heb ik ze alleen gelaten, het kind was weer thuis en heel. Daar ging het toch om.